KB over de aanrekening van kosten op centraal geïnde honoraria
Welke kosten een ziekenhuis wel/niet kan aanrekenen op de erelonen van de artsen, is niet altijd even duidelijk. Nochtans biedt de Ziekenhuiswet een kapstok om hier meer transparantie in te brengen, met name in art. 155 dat het volgende stelt: “De Koning kan een opsomming geven van de kosten waarmede wordt rekening gehouden voor de vaststelling van de hierboven bedoelde tarieven. Hij kan eveneens normen stellen voor de evaluatie van de aanrekening van de kosten”.
Via een KB (ter uitvoering van art. 155 ZH-wet) is het dus mogelijk om in te grijpen. En dat KB is op 6 oktober 2023 in het Staatsblad gepubliceerd. Het treedt in voege vanaf werkingsjaar 2024. We overlopen hierna de belangrijkste punten ervan, maar zeggen er al onmiddellijk bij dat volgens ASGB/Kartel het werk op dit vlak bijlange nog niet ten einde is. Er is meer nodig, zie ook https://www.asgb.be/node/28515.
Ingevolge het gepubliceerde KB zullen de ziekenhuizen enkel nog kosten kunnen aanrekenen die niet door het BFM of via regionale budgetten vergoed worden en dit ook moeten aantonen. Evenzeer moeten de ziekenhuizen aantonen dat ze voldoende maatregelen genomen om de betrokken kosten ‘zorgvuldig te beheersen’.
De transparantie die het KB wil brengen bestaat er in de eerste plaats dan weer uit dat de ziekenhuisbeheerder jaarlijks een aantal gegevens moet overmaken aan de medische raad:
- * De aard en het bedrag van de kosten die aangerekend worden
- * De precisering van de betrokken kosten voor elk van de groepen van diensten met vermelding of zij rechtstreeks of onrechtstreeks door de medische prestaties worden veroorzaakt alsook met de vermelding van het aandeel dat door het BFM vergoed wordt
- * De verdeling van de betrokken kosten over de medische diensten die de kosten veroorzaakt hebben
Daarnaast moet de beheerder ook nog toelichting geven over deze gegevens binnen de Financiële Commissie van het ziekenhuis (of het Permanent Overlegcomité).
Hierna vindt u de integrale tekst van het op 6 oktober 2023 gepubliceerde KB.
12 JULI 2023. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de normen voor de aanrekening en evaluatie van de kosten op de centraal geïnde honoraria in toepassing van artikel 155, § 3, van de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008
VERSLAG AAN DE KONING
Sire,
Dit ontwerp van koninklijk besluit heeft tot doel uitvoering te geven aan de bepalingen van artikel 155, § 3, van ziekenhuiswet.
Dit artikel luidt als volgt: "De inningsdienst past daarenboven op de geïnde bedragen, ter dekking van alle kosten van het ziekenhuis veroorzaakt door de medische prestaties die niet door het budget worden vergoed, inhoudingen toe die in percenten kunnen worden uitgedrukt en worden vastgesteld op grond van tarieven bepaald in onderlinge overeenstemming tussen de beheerder en de medische raad.
De Koning kan een opsomming geven van de kosten waarmede wordt rekening gehouden voor de vaststelling van de hierboven bedoelde tarieven. Hij kan eveneens normen stellen voor de evaluatie van de aanrekening van de kosten.".
In toepassing van deze bepaling stelt dit ontwerp een aantal concrete voorwaarden vast.
In de eerste plaats wordt gepreciseerd dat alleen kosten mogen worden aangerekend die daadwerkelijk werden aangegaan.
Kosten die door het budget van financiële middelen effectief worden vergoed kunnen niet doorgerekend worden aan de artsen. Dit zou leiden tot een dubbele financiering, hetgeen de wetgever heeft willen vermijden. In het kader van de zesde staatshervorming werd de financiering van bepaalde kosten, meer bepaald met betrekking tot investeringen naar de gefedereerde overheden overgedragen. Dit besluit preciseert dat op basis van voornoemd verbod op dubbele financiering ook deze kosten niet kunnen doorgerekend worden aan artsen.
Omgekeerd moet worden gepreciseerd dat kosten veroorzaakt door medische prestaties waarvoor geen financiering door de overheid of op een andere wijze is voorzien wel het voorwerp kunnen uitmaken van aanrekening aan de artsen. Dit is inzonderheid het geval voor de medische prestaties die worden uitgevoerd buiten het kader van ziekenhuisverblijf of een daghospitalisatie.
Tenslotte moet worden benadrukt dat bij de vaststelling van de inhoudingen en de hoogte ervan rekening wordt gehouden met de aard van de betrokken medische verstrekkingen en de mate waarin deze aanleiding geven tot de inzet van financiële middelen van het ziekenhuis.
Het tweede principe waarin dit ontwerp voorziet heeft betrekking op de wijze van aanrekening van de kosten. Het ontwerp bepaalt ter zake dat de nodige verantwoording en transparantie moet worden geleverd waaruit een duidelijke link tussen de aangerekende kosten en de toegepaste inhoudingen, die al dan niet in percenten worden uitgedrukt, kan worden afgeleid.
Het ontwerp legt de verplichting op aan de beheerder om op dat vlak een aantal gegevens aan de medische raad over te maken zodat deze met kennis van zaken haar instemming kan verlenen. Hierbij wordt verwezen naar de reeds bestaande reglementering met name het koninklijk besluit van 18 december 2001 alsook het koninklijk besluit van 6 december 2020.
Bij de uitvoering van deze verplichting zal het nodige pragmatisme aan de dag moeten worden gelegd, onder meer wat de aanrekening van indirecte kosten betreft
Niettegenstaande deze werkwijze in reeds in vele ziekenhuizen van toepassing is het wenselijk om dit principe reglementair te verankeren.
Dit belet niet dat tussen de beheerder en de medische raad bij het vaststellen van de tarieven indien wenselijk een financiële solidariteit tussen de medische specialismen kan worden georganiseerd.
Ten derde werd ook voorzien in de periodieke opvolging van de evolutie van de aangerekende percentages. Naast de regels die in toepassing van artikel 143 van de ziekenhuiswet werden vastgesteld, o.m. bij koninklijk besluit van 18 december 2001, bepaalt dit ontwerp dat jaarlijks alsook bij iedere wijziging van de toegepaste percentages de noodzakelijke verantwoording aan de medische raad moet worden verstrekt.
Verder moet volledigheidshalve worden vermeld dat overeenkomstig artikel 2, tweede lid, c, van het koninklijk besluit nr. 47 van 24 oktober 1967 de Nationale Paritaire Commissie Artsen-Ziekenhuizen (NPCAZ) tot opdracht heeft eventuele geschillen te voorkomen of bij te leggen. Hierbij moet ook worden herinnerd aan de bepaling van artikel 162 van de ziekenhuiswet waarin is bepaald dat elk ziekenhuis aan het secretariaat van de NPCAZ mededeling dient te doen van de wijze waarop Titel IV in concreto wordt uitgevoerd.
Tevens moet worden gewezen op het feit dat artikel 164, 5°, van de ziekenhuiswet sancties voorziet voor degene die de bepalingen inzake de aanwending van de centraal geïnde honoraria bedoeld in artikel 155 niet toepast.
Tot slot moet gewezen worden op het feit dat thans een fundamentele hervorming van de nomenclatuur wordt voorbereid. Rekening houdend met de conclusies hiervan met betrekking tot het kostengedeelte van de honoraria (directe en indirecte kosten) zullen de bepalingen met betrekking tot de inhoud en de aanwending van de honoraria moeten worden geactualiseerd.
Overeenkomstig artikel 161 van de ziekenhuiswet wordt over dit ontwerp van koninklijk besluit het advies ingewonnen van de Nationale Paritaire Commissie Artsen-Ziekenhuizen.
Ik heb de eer te zijn,
Sire,
Van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar,
De Minister van Volksgezondheid,
F. VANDENBROUCKE
12 JULI 2023. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de normen voor de aanrekening en evaluatie van de kosten op de centraal geïnde honoraria in toepassing van artikel 155, § 3, van de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008
FILIP, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, de artikelen 141, 142, 143, § 3, en 155, § 3, tweede lid;
Gelet op het advies van de Nationale Paritaire Commissie Artsen-Ziekenhuizen, gegeven op 15 maart 2023;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 12 april 2023;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris van Begroting, d.d. 24 mei 2023;
Gelet op het advies nr. 73.700/3 van de Raad van State, gegeven op 26 juni 2023, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK 1. - Normen voor de aanrekening van de kosten op de centraal geïnde honoraria in toepassing van artikel 155 § 3, van de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008
Artikel 1. § 1. De aanrekening van de kosten bedoeld in artikel 155 § 3 van de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008, gebeurt bij toepassing van volgende voorwaarden:
1° de kosten van het ziekenhuis die door de medische prestaties worden veroorzaakt kunnen enkel worden aangerekend op de centraal geïnde honoraria voor zover :
a) deze hun oorsprong vinden in daadwerkelijk door het ziekenhuis gemaakte kosten;
b) wordt aangetoond dat deze niet reeds door het budget van financiële middelen of via inkomsten van de gefedereerde entiteiten worden vergoed;
c) alle maatregelen werden genomen om de betrokken kosten zorgvuldig te beheersen;
2° de tarieven die de grondslag vormen voor de inhoudingen en die desgevallend in percenten kunnen worden uitgedrukt, worden vastgesteld op basis van gegevens die in 1° bedoelde kosten verantwoorden.
Deze gegevens hebben minstens betrekking op volgende elementen:
a) de aard en het bedrag van de betrokken kosten in toepassing van het koninklijk besluit van 6 december 2020 houdende bepaling van de regels en de termijnen volgens dewelke de beheerder van het ziekenhuis mededeling doet van de financiële toestand, van de bedrijfsuitkomsten, van het verslag van de bedrijfsrevisor en van alle statistische gegevens die met zijn inrichting zijn verbonden ;
b) de precisering van de betrokken kosten voor elk van de groepen van diensten bedoeld in artikel 1, 4° van het koninklijk besluit van 18 december 2001 tot uitvoering van artikel 128bis van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, met vermelding of de betrokken kosten rechtstreeks of onrechtstreeks door de medische prestaties worden veroorzaakt alsook met vermelding van het aandeel dat desgevallend vergoed wordt door het budget van financiële middelen of inkomsten van de gefedereerde overheden;
c) de verdeling van de betrokken kosten over de medische diensten die de kosten hebben veroorzaakt.
HOOFDSTUK 2. - Normen voor de evaluatie van de kosten aangerekend op de centraal geïnde honoraria in toepassing van artikel 155 § 3, van de wet op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen, gecoördineerd op 10 juli 2008
Art. 2. § 1. Onverminderd de toepassing van de bepalingen van het voornoemd koninklijk besluit van 18 december 2001 worden de in artikel 1, § 1, 2°, bedoelde gegevens jaarlijks binnen de drie maanden die volgen op de algemene vergadering die het boekjaar afsluit aan de medische raad meegedeeld.
Desgevallend, alsook bij wijziging van de inhoudingspercentages in de loop van het boekjaar kan de medische raad de mededeling vragen van bijkomende relevante financiële en boekhoudkundige gegevens door middel van een gemotiveerd verzoek gericht aan de beheerder.
§ 2. Buiten de mededeling aan de medische raad van de in § 1 bedoelde gegevens geeft de beheerder de nodige toelichting hierbij binnen de Financiële Commissie van het ziekenhuis of in voorkomend geval binnen het Permanent Overlegcomité van het ziekenhuis indien dat de taken van de Financiële Commissie uitvoert.
HOOFDSTUK 3. - Algemene bepalingen
Art. 3. Dit besluit wordt voor de eerste maal toegepast vanaf het dienstjaar 2024.
Art. 4. De minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 juli 2023.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Volksgezondheid,
F. VANDENBROUCKE
Reactie toevoegen