KB met verbod op supplementen voor VT-patiënten is gepubliceerd
Eind 2022 werd er bij wet een verbod in het vooruitzicht gesteld om in de ambulante zorg ereloonsupplementen te vragen aan patiënten met een verhoogde tegemoetkoming (VT-patiënten).
Die wet is er destijds gekomen zonder het minste overleg met het veld, lees: zonder dat de minister het overlegmodel respecteerde.
Nu is op 22 maart jl. het KB verschenen dat hier uitvoering aan moet geven. Dat zal gebeuren in twee fases waarvan de eerste in werking zal treden op 1 januari 2025.
In die eerste fase gaat het enkel om de volgende categorieën van patiënten: rechthebbenden op een leefloon, de inkomensgarantie voor ouderen, het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, een tegemoetkoming aan personen met een handicap, een toeslag voor kinderen met een handicap, wezen of niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, evenals hun gezinsleden die de verhoogde tegemoetkoming genieten.
De tweede fase zal in werking treden op 1 januari 2026 en het verbod uitbreiden tot alle VT-patiënten. Ondertussen kunnen echter zgn. flankerende maatregelen uitgewerkt worden. Denk bv. aan het preciseren van welke bijzondere en uitzonderlijke kostenelementen niet in de honoraria geïncludeerd zijn.
Het is immers overduidelijk dat de term supplement te pas en te onpas voor van alles en nog wat gebruikt, lees: vaak komt het bedrag helemaal niet in de portefeuille van de arts terecht.
Hierna vindt u de integrale tekst van het op 22 maart 2024 gepubliceerde KB.
12 MAART 2024. - Koninklijk besluit tot uitvoering van het hoofdstuk 2 van de wet van 29 november 2022 houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg, wat betreft de toepassing van het verbod op ereloonsupplementen voor geneeskundige verzorging verleend door artsen aan rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming
VERSLAG AAN DE KONING
Ik heb de eer U hierbij een ontwerp voor te leggen van het koninklijk besluit tot uitvoering van Hoofdstuk 2 van de wet van 29 november 2022 houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg wat betreft de toepassing van het verbod op ereloonsupplementen voor geneeskundige verzorging verleend door artsen aan rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming.
Algemeen
Bij wet van 29 november 2022 houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 9 december 2022, werd een verbod ingesteld op ereloonsupplementen die aan rechthebbenden op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming kunnen worden aangerekend bij het verstrekken van ambulante zorg.
De instelling van dit verbod heeft tot doel de toegankelijkheid tot de ambulante zorg te vrijwaren. Geconventioneerde zorgverstrekkers dienen de in de akkoorden en overeenkomsten afgesproken tarieven na te leven, wat tariefzekerheid en financiële toegankelijkheid garandeert voor de verzekerden. De overgrote meerderheid van de artsen is geconventioneerd en respecteert de conventietarieven bij alle rechthebbenden. Niettemin moet worden vastgesteld dat de conventiegraad bij verschillende artsengroepen terugloopt, wat ertoe leidt dat de sociale bescherming van de verzekerden tegen hoge gezondheidskosten in het gedrang komt.
Dit geldt inzonderheid voor de verzekerden die zich in een socio-economische kwetsbare situatie bevinden, niet alleen wanneer zij worden gehospitaliseerd maar ook wanneer hen ambulante zorgen worden verleend.
In het verleden werden reeds maatregelen genomen ten aanzien van gehospitaliseerde verzekerden, waardoor enkel nog bij opname in een éénpersoonskamer ereloonsupplementen kunnen worden aangerekend. De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft geoordeeld dat ook in de ambulante zorg bijkomende sociale beschermingsmaatregelen zich opdringen.
Evenwel moet worden vermeld dat voor sommige verstrekkingen in de ambulante zorg thans reeds een wettelijk verbod op het aanrekenen van ereloonsupplementen geldt onder bepaalde voorwaarden. Het gaat hierbij om verstrekkingen inzake klinische biologie en anatomopathologie (K.B van 24 oktober 2017 tot uitvoering van het artikel 73, § 1,1 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de verstrekkingen klinische biologie, pathologische anatomie en genetica) en recent nog voor sommige verstrekkingen inzake medische beeldvorming, met name onderzoeken met CT/NMR toestellen (artikel 11 van de wet 13 november 2023 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid.
Onder ambulante zorg wordt begrepen de zorg voor patiënten die niet in een ziekenhuis zijn opgenomen. De patiënten opgenomen in daghospitalisatie worden, overeenkomstig artikel 152 van de wet op de ziekenhuizen, eveneens beschouwd als gehospitaliseerde patiënten.
Artikelsgewijze toelichting
Artikelen 1 en 2
Dit besluit betreft de inwerkingtreding van hoofdstuk 2 van voornoemde wet van 29 november 2022. Hierbij werd de Koning gemachtigd om, bij een in ministerraad overlegd besluit, de modaliteiten van de inwerkingtreding vast te stellen.
De wettelijke bepalingen zijn van toepassing op een omvangrijke groep personen (2,3 miljoen personen) met als doel hen tegen hoge gezondheidsfacturen te beschermen.
Dit besluit stelt het verbod in werking voor de aanrekening van ereloonsupplementen in de ambulante sector voor alle zorgverleners met uitzondering van de tandheelkundigen voor wie een afzonderlijk besluit zal voorzien in specifieke modaliteiten.
Voor de artsen gebeurt dit in twee stappen. Vanaf 1 januari 2025 geldt het verbod tot aanrekening van ereloonsupplementen voor de rechthebbenden bedoeld in de artikelen 8 en 14 van het koninklijk besluit van 15 januari 2014 betreffende de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Het gaat hier onder meer om rechthebbenden op een leefloon, de inkomensgarantie voor ouderen, het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, een tegemoetkoming aan personen met een handicap, een toeslag voor kinderen met een handicap, wezen of niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, evenals hun gezinsleden die de verhoogde tegemoetkoming genieten. Overeenkomstig de reglementering wordt hen een `automatisch' recht toegekend op de verhoogde tegemoetkoming. Dit betekent dat hierbij geen inkomensonderzoek door het ziekenfonds moet worden uitgevoerd, aangezien het onderzoek naar de bestaansmiddelen reeds door de betrokken bevoegde overheden is gebeurd.
De tweede stap heeft betrekking op de rechthebbenden op een verhoogde verzekeringstegemoetkoming dat wordt toegekend na een inkomensonderzoek door het ziekenfonds (artikel 18 van voornoemd koninklijk besluit van 15 januari 2014). In deze situatie zal het verbod tot aanrekening van ereloonsupplementen ingaan na toepassing van de in 2025 uitgevoerde inkomenscontrole volgens de procedure vastgesteld in artikel 19 en 37 van voornoemd koninklijk besluit van 15 januari 2014. In het kader van de rechtszekerheid geldt hierbij als datum van inwerkingtreding 1 januari 2026; datum die ook voor de andere zorgverleners wordt weerhouden behoudens specifieke maatregelen voor de tandheelkundigen.
De opsteller is van oordeel dat door deze modaliteiten van inwerkingtreding toe te passen de grondwettelijke regels van gelijkheid en non-discriminatie worden gerespecteerd. Ten eerste berusten deze op een objectief onderscheid dat ook al in het betrokken besluit van 15 januari 2014 wordt gehanteerd.
Anderzijds kunnen de modaliteiten die worden toegepast op redelijke wijze gerechtvaardigd worden.
De voorgestelde spreiding in de tijd is niet onredelijk en laat toe om de hogervermelde procedure van inkomenscontrole voor het jaar 2025 volledig te doorlopen.
De vastgestelde modaliteiten hebben het mogelijk gemaakt om op 19 december 2023 in de schoot van de Nationale Commissie Artsen Ziekenfondsen een tariefakkoord te bereiken voor twee jaar. Dit akkoord is van cruciaal belang voor alle verzekerden.
De in dit besluit vastgestelde modaliteiten geven de partners in de Nationale commissie artsen-ziekenfondsen ook de tijd om te werken aan flankerende maatregelen, zoals voorzien in het nationaal akkoord artsen-ziekenfondsen. In dit verband is het van groot belang om te wijzen op de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 juni 2023 tot uitvoering van artikel 53 § 1, eerste, derde en vierde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Door dit besluit werden de artsen verplicht om met ingang van 1 september 2023 het bedrag van de ereloonsupplementen die zij aanrekenen voor ambulante vergoedbare medische verstrekkingen over te maken aan de verzekeringsinstellingen ingeval van elektronische facturatie. De elektronische facturatie wordt bovendien verplicht gesteld vanaf 1 september 2025. In tegenstelling tot de verstrekkingen voor gehospitaliseerde patiënten bestaat thans geen exhaustieve informatie over de door artsen aangerekende supplementen in de ambulante zorg.
Er moet ook vermeld worden dat thans een grondige hervorming van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen wordt voorbereid waarbij voor de verschillende verstrekkingen het honorarium zal worden opgesplitst in een professioneel gedeelte en een kostengedeelte. Volgens de planning zal het technisch luik van deze hervorming worden afgerond in de loop van 2025. Hierbij werd reeds de afspraak gemaakt dat vanaf de inwerkingtreding van de hervormde nomenclatuur enkel nog ereloonsupplementen zullen kunnen worden aangerekend op het professioneel gedeelte van de honoraria, zowel in de ambulante zorg als in de zorg voor gehospitaliseerde patiënten.
Artikelen 3 en 4
Om alle onduidelijkheden te vermijden preciseert dit besluit wat onder het begrip honoraria moet worden verstaan.
Het gaat enkel om de honoraria die betrekking hebben op verstrekkingen die in het kader van de verplichte verzekering worden terugbetaald.
Overeenkomstig het akkoord artsen-ziekenfondsen van 19 december 2023 kunnen voorstellen van nomenclatuuraanpassingen worden geformuleerd waarbij wordt gepreciseerd welke bijzondere en uitzonderlijke kosten- elementen niet in de honoraria zijn geïncludeerd.
Bij wijze van voorbeeld kan worden verwezen naar de honoraria voor verstrekkingen die ambulant worden uitgevoerd in een extramurale omgeving, die dient te voldoen aan de architectonische normen van een functie `chirurgische daghospitalisatie' en waarin verstrekkingen worden verleend onder lokale of topische anesthesie die geen sedatie van de patiënt vereisen en geen directe verpleegkundige opvang of nazorg behoeven. Het is niet onredelijk om te preciseren dat de betrokken honoraria niet de bedragen omvatten die noodzakelijk zijn met het oog op het respect van voornoemde kwaliteits- en veiligheidscriteria.
Opgemerkt moet worden dat de wettelijke bepaling die door dit besluit in werking worden gesteld - met name artikel 53, § 5, van de wet van 14 juli 1994 - niet los kan gezien worden van de wettelijke bepalingen met betrekking tot het afsluiten van akkoorden en overeenkomsten en waarbij aan partijen de mogelijkheid wordt gegeven om bij het vaststellen van de tarieven rekening te houden met bijzondere eisen. De wettelijke bepalingen waar in dit besluit uitvoering aan wordt gegeven hebben geen wijzigingen aangebracht in de artikelen 42 en 50 van de wet van 14 juli 1994.
Tot slot is het van groot belang om de precieze verzekerbaarheidssituatie van de rechthebbenden vast te kunnen stellen. Om die reden zullen de verzekeringsinstellingen niet alleen de rechthebbenden moeten informeren maar ook een praktische tool ter beschikking stellen van de artsen die een vlotte identificatie en controle van de verzekerbaarheidssituatie van de betrokken rechthebbenden mogelijk maakt. Op hun beurt zijn de artsen ertoe gehouden om een systematische controle van de verzekerbaarheidsstatus te verrichten.
Het is ook belangrijk te vermelden dat het RIZIV alle nuttige initiatieven zal nemen om de handhaving van de wetgeving inzake de verhoogde verzekeringstegemoetkoming door te lichten en waar nodig de controles ter zake te verscherpen.
Er wordt herinnerd aan de deontologische principes vastgesteld door de Nationale Raad van de Orde van Artsen in toepassing van artikel 32 van de Code van de medische plichtenleer. Bij herhaling heeft de Nationale Raad gewezen op het feit dat de artsen niet mogen weigeren patiënten te behandelen indien de weigering gebaseerd is op eisen in verband met ereloonsupplementen. Bovendien bestaat de wettelijke plicht tot het verlenen van zorgcontinuïteit.
Dit is, Sire, de draagwijdte van het besluit dat U wordt voorgelegd.
Ik heb de eer te zijn,
Sire,
Van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar,
De Minister van Sociale Zaken
F. VANDENBROUCKE
12 MAART 2024 - Koninklijk besluit tot uitvoering van het hoofdstuk 2 van de wet van 29 november 2022 houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg, wat betreft de toepassing van het verbod op ereloonsupplementen voor geneeskundige verzorging verleend door artsen aan rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming
Gelet op het artikel 24 van de wet van 29 november 2022 houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg;
Gelet op het advies van de Nationale commissie artsen-ziekenfondsen van 22 januari 2024;
Gelet op het advies van de Commissie voor begrotingscontrole van 31 januari 2024;
Gelet op het advies van het Verzekeringscomité van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering uitgebracht op 5 februari 2024;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 februari 2024;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 28 februari 2024;
Gelet op de adviesaanvraag aan de Raad van State binnen een termijn van 30 dagen, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat de adviesaanvraag is ingeschreven op 5 maart 2024 op de rol van de afdeling Wetgeving van de Raad van State onder het nummer 75.806/2;
Gelet op de beslissing van de afdeling Wetgeving van 5 maart 2024 om binnen de gevraagde termijn geen advies te verlenen, met toepassing van artikel 84, § 5, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. Behalve voor de tandheelkundigen en onverminderd de bepalingen van artikel 2 van dit besluit treedt hoofdstuk 2 van de wet van 29 november 2022 houdende diverse bepalingen inzake gezondheidszorg in werking op 1 januari 2026.
Art. 2. In afwijking van artikel 1 treedt artikel 22 van voornoemde wet van 29 november 2022 in werking op 1 januari 2025 voor wat de verstrekkingen van de artsen betreft bedoeld in de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen of in de overeenkomsten die door het Verzekeringscomité worden afgesloten in toepassing van de artikelen 22, 6° en 6° bis, en 23 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en die verleend worden aan de rechthebbenden bedoeld in de artikelen 8 en 14 van het koninklijk besluit van 15 januari 2014 betreffende de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Art. 3. Het verbod bedoeld in artikel 22 van voornoemde wet van 29 november 2022 doet geen afbreuk aan de bepalingen uit de overeenkomsten en akkoorden die in toepassing van de artikelen 42 en 50 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, werden genomen.
Art. 4. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder honoraria verstaan, de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming van de verstrekkingen.
Art. 5. De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 maart 2024.
FILIP
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
F. VANDENBROUCKE
Reactie toevoegen