Vergoeding adviezen bij verzoek tot euthanasie

ASGB-BERICHT 2013.091

Geachte Collega,

In het BS van 8/4/2013 verscheen een KB i.v.m. de vergoeding van bijkomend advies n.a.v. een verzoek tot euthanasie.

Al in december 2007 diende het ASGB een voorstel in om de activiteiten van de LEIF-artsen te vergoeden, door een financiële tegemoetkoming te voorzien voor een tweede advies i.g.v. een aanvraag tot euthanasie. Dit was een manier om het meer uitgebreide werk van de LEIF-artsen, dat ook bestaat uit algemeen advies bij het levenseinde en bijstand van een collega, bij het uitvoeren van een euthanasie, te honoreren. Ons voorstel resulteerde in het punt 4.8 van het akkoord 2008 “medisch advies bij palliatieve patiënten” voor een bedrag van 180.00 euro. Sindsdien is het tot stand komen van het KB dat één en ander regelt een ware processie van Echternach geweest. Het KB dat nu het levenslicht ziet, is redelijk topzwaar en voorziet in een tamelijk Kafkaiaanse structuur om de lijst samen te stellen van artsen, die aanspraak kunnen maken op een vergoeding voor het geven van een tweede advies i.g.v. een euthanasieverzoek.

Let wel: iedere arts zal ook in de toekomst een dergelijk advies kunnen verlenen, maar alleen de artsen, die op de lijst staan van de “inrichtende macht”, zoals bedoeld in het KB, kunnen aanspraak maken op een financiële vergoeding. Het is de bedoeling dat dat in de praktijk artsen zijn, die een LEIF-opleiding hebben gevolgd en artsen, die langere ervaring hebben binnen een palliatief netwerk. Het zal waarschijnlijk nog wel enige maanden duren, voordat daadwerkelijk een “inrichtende macht” is opgericht, een “comité” is samengesteld en een lijst van artsen is opgesteld, die de vergoeding kunnen ontvangen.

met collegiale groeten, het ASGB-bestuur


Publicatie: 2013-04-08

 

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID

7 MAART 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder een tegemoetkoming van de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen mag worden verleend voor het verstrekken van medisch advies naar aanleiding van een individueel verzoek voor een zelfgekozen levenseinde

VERSLAG AAN DE KONING
Sire,
Dit ontwerp van koninklijk besluit heeft vooreerst als doelstelling om de adviezen zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 3° en § 3, 1° en artikel 4, § 2, 1° van de wet betreffende de euthanasie van 28 mei 2002 te professionaliseren. Voormelde wet van 28 mei 2002 voorziet met name in de verplichting voor een behandelende arts om, in de omstandigheden voorzien in de wet, een andere arts te raadplegen over de onomkeerbaarheid van de medische toestand van de patiënt en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging.
Daartoe wordt voorzien in modaliteiten die toelaten artsen te selecteren die gelet op hun professionele ervaring en opleiding kunnen worden aangeduid om dergelijk advies te verlenen.
Tevens heeft dit ontwerp van koninklijk besluit tot doel om behandelende artsen te ondersteunen bij het bekomen van dergelijk advies op vraag van een patiënt. Daartoe wordt voorzien in een ondersteunende eenheid, de zgn. inrichtende macht, die o.m. het contact tussen behandelende arts en geraadpleegde arts kan bewerkstelligen en faciliteren.
Ten slotte beoogt het ontwerp van koninklijk besluit een vergoedingssysteem in te stellen onder vorm van honoraria ten voordele van geraadpleegde artsen die voormelde adviezen verlenen wanneer zowel deze artsen als hun adviezen voldoen aan de standaarden die door respectievelijk de inrichtende macht en het comité bij de inrichtende macht worden nagegaan.
Hoofdstuk 1 omschrijft de terminologie die in het koninklijk besluit wordt gebruikt.
Hoofdstuk 2 verwijst naar de mogelijkheid tot het sluiten van een overeenkomst tussen het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering - hierna het Verzekeringscomité genoemd - en de inrichtende macht zoals bedoeld in dit ontwerp besluit en onder de voorwaarden bepaald in dit ontwerp besluit.
Hoofdstuk 3 omschrijft de opdrachten van de inrichtende de macht en het comité ingesteld bij die inrichtende macht. De opdrachten van deze inrichtende macht zijn hoofdzakelijk gericht op het faciliteren van het verlenen van medisch advies in individuele gevallen naar aanleiding van een individueel verzoek voor een zelfgekozen levenseinde. Tevens staat de inrichtende macht in voor het uitbetalen van de honoraria voor dergelijke adviezen onder de voorwaarden bepaald in dit ontwerp besluit. Het comité bij de inrichtende macht, dat is samengesteld uit 12 artsen die op evenwichtige wijze de verschillende levensbeschouwelijke opvattingen inzake menswaardig levenseinde vertegenwoordigen, duidt de artsen aan die krachtens dit besluit een honorarium kunnen bekomen voor het verlenen van advies naar aanleiding van een individueel verzoek voor een zelfgekozen levenseinde.
Hoofdstuk 4 bepaalt de modaliteiten onder de welke een behandelende arts bij de inrichtende macht kan verzoeken om het voormeld advies van een geraadpleegde arts.
Hoofdstuk 5 omschrijft de modaliteiten onder dewelke de geraadpleegde arts advies verleent aan de behandelende arts en omtrent dit advies rapporteert aan de inrichtende macht.
Hoofdstuk 6 bepaalt de nadere regels onder dewelke één of meerdere verenigingen zonder winstoogmerk zich kandidaat kunnen stellen als inrichtende macht alsook de beoordeling van deze kandidaturen door het Verzekeringscomité.
Hoofdstuk 7 bepaalt de regels omtrent de uitbetaling van de honoraria door de inrichtende macht en de jaarlijkse financieringsenveloppe.
Hoofdstuk 8 belast de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het RIZIV met het toezicht op de naleving van de voorwaarden en bepalingen van dit ontwerp besluit door de geraadpleegde artsen.
Hoofdstuk 9 regelt de rechten en verplichtingen die worden opgenomen in de overeenkomst tussen de inrichtende macht en het verzekeringscomité alsook de duur van deze overeenkomst.
Hoofdstuk 10 regelt de rechten en verplichtingen die worden opgenomen in de individuele contracten tussen de inrichtende macht en de geraadpleegde artsen.
Hoofdstuk 11 voorziet de modaliteiten onder dewelke de inrichtende macht omtrent zijn activiteiten temporeel rapporteert aan de wetgevende kamers, de Ministers van Justitie, Sociale Zaken en van Volksgezondheid en aan het verzekeringscomité.
Gelet op het advies van de Raad van State werd het ontwerp van koninklijk besluit vooreerst aangepast in die zin dat de verwijzing in de aanhef naar het artikel 56, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, het artikel 11bis van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, de artikelen 2 en 7 van de wet van 14 juni 2002 betreffende de palliatieve zorg en de artikelen 3, §§ 2, 3° en 3, 1°, en 4, § 2, 1°, van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie geschrapt werd en enkel artikel 56, § 2, 1° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, als rechtsgrond weerhouden werd.
Dat artikel voorziet « Onder de door de Koning vast te stellen voorwaarden en in afwijking van de algemene bepalingen van deze gecoördineerde wet en haar uitvoeringsbesluiten kan het Verzekeringscomité overeenkomsten afsluiten die in tijd en/of toepassingsgebied beperkt zijn en welke tot doel hebben : een tegemoetkoming te verlenen voor bijzondere modellen van voorschrijven, verstrekking en betaling van geneeskundige verzorging met een experimenteel karakter. »
Het ontwerp van koninklijk besluit beoogt namelijk het sluiten van een overeenkomst met het Verzekeringscomité die tot doel heeft een tegemoetkoming van de verplichte verzekering te voorzien voor het verstrekken van medisch advies naar aanleiding van een individueel verzoek voor een zelfgekozen levenseinde.
Deze regeling is niet bedoeld om te blijven duren aangezien de overeenkomst principieel afgesloten wordt voor vijf jaar en overeenkomstig artikel 17 van het ontwerp te allen tijde beëindigd kan worden indien een van de partijen zijn verplichtingen die hij aangaat in het kader van de overeenkomst niet nakomt.
Gelet op het advies van de Raad van State werden tevens de artikelen 16 en 20 van het ontwerp van koninklijk besluit aangepast. Deze aanpassingen voorzien een nog striktere beperking van de overeenkomst in de tijd zoals gestipuleerd als voorwaarde in artikel 56, § 2, 1° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Deze aanpassingen voorzien meer bepaald in een schrapping van de mogelijkheid om de overeenkomst automatisch te verlengen. In toepassing van artikel 16 van het ontwerp koninklijk besluit zal de overeenkomst enkel gebeurlijk kunnen worden verlengd door het Verzekeringscomité na evaluatie van de rapportering bedoeld in artikel 20 van het ontwerp koninklijk besluit. Met het oog daarop worden de termijnen inzake rapportage zoals bedoeld in voormeld artikel 20 beter afgestemd op de looptijd van de overeenkomst.
Bovendien bepaalt artikel 56, § 2, van de gecoördineerde wet uitdrukkelijk dat de overeenkomst in tijd of in toepassingsgebied beperkt moet zijn. Het ontwerp van koninklijk besluit beoogt een vergoeding, onder de vorm van honoraria, ten voordele van geraadpleegde artsen voor de aangevraagde adviezen naar aanleiding van een individueel verzoek voor een zelfgekozen levenseinde, zoals bedoeld in de artikelen 3, §§ 2, 3°, en 3, 1°, en 4, § 2, 1°, van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie. Het finale toepassingsgebied is bijgevolg duidelijk beperkt aangezien de vergoeding enkel geldt voor de medische adviezen bedoeld in de artikelen 3, §§ 2, 3°, en 3, 1°, en 4, § 2, 1°, van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie.
Wat het experimentele karakter van de regeling betreft, kan vastgesteld worden dat het ontwerp ervoor zorgt dat het verplicht medisch advies naar aanleiding van een individueel verzoek voor een zelfgekozen levenseinde verleend wordt in functie van de bijzondere competentie en de onafhankelijkheid die daarvoor absoluut vereist zijn door de oprichting van een inrichtende macht. Deze inrichtende macht zal namelijk het verlenen van de medische adviezen faciliteren en zal daarnaast ook instaan voor het uitbetalen van de honoraria van de geraadpleegde artsen. De vergoeding gebeurt dus door tussenkomst van de inrichtende macht en niet door het klassieke vergoedingssysteem, met name uitbetaling door de verzekeringsinstellingen. In dat opzicht is het voorgestelde financieringsmodel innoverend en experimenteel. Uit artikel 56, § 2, 1°, van de gecoördineerde wet blijkt namelijk niet dat de verstrekking op zich een experimenteel karakter moet hebben : de modaliteiten van financiering kunnen experimenteel zijn, wat in het ontwerp van koninklijk besluit duidelijk het geval is. Bovendien wordt in Hoofdstuk 11 van het ontwerp van koninklijk besluit voorzien in een evaluatie van dat experiment.
De voorwaarden voorzien in artikel 56, § 2, 1° van de gecoördineerde wet zijn dientengevolge wel degelijk voldaan.
Ik heb de eer te zijn,
Sire,
Van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige
en zeer trouwe dienaar.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen,
Mevr. L. ONKELINX

ADVIES 51.599/2/V VAN 23 JULI 2012 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE
De Raad van State, afdeling Wetgeving, tweede vakantiekamer, op 26 juni 2012 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de voorwaarden waaronder een tegemoetkoming van de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen mag worden verleend voor het verstrekken van medisch advies naar aanleiding van een individueel verzoek voor een zelfgekozen lenvenseinde », heeft het volgende advies gegeven :
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
1. Het voorliggende ontwerp strekt ertoe de terugbetaling mogelijk te maken van de adviezen verstrekt door de behandelend geneesheren in het kader van de toepassing van de wet van 28 mei 2002 'betreffende de euthanasie'.
Luidens de aanhef van het ontworpen besluit, ontleent dit rechtsgrond aan :
« - artikel 56, §§ 1 en 2, 1°, van de wet 'betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994';
- artikel 11bis van de wet van 22 augustus 2002 'betreffende de rechten van de patiënt';
- de artikelen 2 en 7 van de wet van 14 juni 2002 'betreffende de palliatieve zorg';
- de artikelen 3, §§ 2, 3° en 3, 1°, en 4, § 2, 1°, van de wet van 28 mei 2002 'betreffende de euthanasie'.
2. Artikel 11bis van de wet van 22 augustus 2002 'betreffende de rechten van de patiënt' bepaalt het volgende :
« Elkeen behoort van de beroepsbeoefenaars in de zorgsector de meest aangepaste zorg te krijgen om de pijn te voorkomen, er aandacht voor te hebben, te evalueren, in aanmerking te nemen, te behandelen en te verzachten. »
Deze bepaling levert duidelijk geen rechtsgrond op voor het voorliggende ontwerp.
3. Artikel 2 van de wet van 14 juni 2002 'betreffende de palliatieve zorg' bepaalt het volgende :
« Elke patiënt heeft recht op palliatieve zorg bij de begeleiding van het levenseinde.
Een voldoende ruim aanbod van palliatieve zorg en de criteria voor de terugbetaling van die zorg door de sociale zekerheid moeten er borg voor staan dat dit soort zorg voor alle ongeneeslijk zieke patiënten even toegankelijk is, binnen het geheel van het zorgaanbod. Onder palliatieve zorg wordt verstaan : het geheel van zorgverlening aan patiënten waarvan de levensbedreigende ziekte niet langer op curatieve therapieën reageert. Voor de begeleiding van deze patiënten bij hun levenseinde is een multidisciplinaire totaalzorg van essentieel belang, zowel op het fysieke, psychische, sociale als morele vlak. Het belangrijkste doel van de palliatieve zorg is deze zieke en zijn naasten een zo groot mogelijke levenskwaliteit en maximale autonomie te bieden. Palliatieve zorg is erop gericht de kwaliteit van het resterende leven van deze patiënt en nabestaanden te waarborgen en te optimaliseren. »
Artikel 7 van dezelfde wet bepaalt het volgende :
« Elke patiënt heeft recht op informatie over zijn gezondheidstoestand en de mogelijkheden van de palliatieve zorg. De behandelende arts deelt die informatie mee in de vorm en in de bewoordingen die hij passend acht, rekening houdend met de toestand van de patiënt, diens wensen en begripsvermogen.
Behoudens spoedgevallen, is voor alle onderzoeken of behandelingen steeds de vrije en geïnformeerde toestemming van de patiënt vereist. »
Deze bepalingen leveren duidelijk geen rechtsgrond op voor het voorliggende ontwerp.
4. Artikel 3, § 2, 3° en § 3, 1°, van de wet van 28 mei 2002 'betreffende de euthanasie' luidt als volgt :
« § 2. Onverminderd bijkomende voorwaarden die de arts aan zijn ingrijpen wenst te verbinden, moet hij vooraf en in alle gevallen :
(...)
3° een andere arts raadplegen over de ernstige en ongeneeslijke aard van de aandoening en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt en moet zich vergewissen van het aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen.
De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen. De behandelende arts brengt de patiënt op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging;
(...)
§ 3. Indien de arts van oordeel is dat de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, moet hij bovendien :
1° een tweede arts raadplegen, die psychiater is of specialist in de aandoening in kwestie, en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt en moet zich vergewissen van het aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en van het vrijwillig, overwogen en herhaald karakter van het verzoek. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen. De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en de eerste geraadpleegde arts. De behandelende arts brengt de patiënt op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging;
Artikel 4, § 2, tweede lid, 1°, van dezelfde wet bepaalt het volgende :
« Onverminderd bijkomende voorwaarden die de arts aan zijn ingrijpen wenst te verbinden, moet hij vooraf :
1° een andere arts raadplegen over de onomkeerbaarheid van de medische toestand van de patiënt en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging. De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier en onderzoekt de patiënt. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen. Indien in de wilsverklaring een vertrouwenspersoon wordt aangewezen brengt de behandelende arts deze vertrouwenspersoon op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging.
De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen; »
Deze bepalingen leveren duidelijk geen rechtsgrond op voor het voorliggende ontwerp.
5. Artikel 56, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994' bepaalt het volgende :
« Het Verzekeringscomité kan overeenkomsten sluiten voor onderzoek en vergelijkende studie van bepaalde modellen van verstrekking en financiering van geneeskundige verzorging. De uitgaven die hiermee gepaard gaan worden aangerekend op de begroting voor administratiekosten van het Instituut en integraal ten laste genomen door de tak geneeskundige verzorging ».
Aangezien het ontwerp er niet toe strekt een onderzoek of een vergelijkende studie te organiseren, levert deze bepaling geen rechtsgrond op voor het voorliggende ontwerp.
6. Artikel 56, § 2, 1°, van dezelfde wet bepaalt het volgende :
« Onder de door de Koning vast te stellen voorwaarden en in afwijking van de algemene bepalingen van deze gecoördineerde wet en haar uitvoeringsbesluiten kan het Verzekeringscomité overeenkomsten afsluiten die in tijd en/of toepassingsgebied beperkt zijn en welke tot doel hebben :
1° een tegemoetkoming te verlenen voor bijzondere modellen van voorschrijven, verstrekking en betaling van geneeskundige verzorging met een experimenteel karakter ».
Deze bepaling is vervangen bij de wet van 10 augustus 2001 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg'. In het wetsontwerp is bij deze bepaling, die opgenomen was in artikel 29, de volgende toelichting verstrekt :
« Dit artikel verduidelijkt de toepassing van het huidige artikel 56. Thans worden op basis van dit artikel verschillende uiteenlopende studies en experimenten gefinancierd voor een bedrag van circa 1 miljard BEF. Teneinde de draagwijdte van dit artikel en de financiering van de betrokken studies en projecten te preciseren wordt het toepassingsgebied van deze bepaling geactualiseerd. Hierbij wordt o.m. de mogelijkheid voorzien om zorgvernieuwingsprojecten te financieren met betrekking tot complexe aandoeningen die een multidisciplinaire aanpak vergen en tussenkomst te verlenen voor de betaling van vaccins in het kader van nationale preventieprogramma's.
Het is evident dat in de overeenkomsten zal worden voorzien dat de toegekende sommen zullen worden teruggevorderd indien de aangegane verbintenissen niet worden gerespecteerd » (1).
Artikel 56, § 2, 1°, van de voornoemde wet kan alleen rechtsgrond opleveren voor het voorliggende ontwerp op voorwaarde dat de af te sluiten overeenkomsten beperkt zijn « in tijd en/of toepassingsgebied » en de terugbetaling betrekking heeft op verstrekking van geneeskundige verzorging « met een experimenteel karakter » (2). Indien aan die twee voorwaarden is voldaan mag afgeweken worden « van de algemene bepalingen van [de] gecoördineerde wet en haar uitvoeringsbesluiten ». (3)
Zoals blijkt uit artikel 16 van het ontwerp is de beperking in de tijd van die overeenkomst erg onzeker aangezien ze om de vijf jaar stilzwijgend kan worden verlengd.
Maar belangrijker nog is dat er geen sprake is van enig experimenteel karakter.
Wat de grond betreft is het niet duidelijk in welk opzicht de terugbetaling van een prestatie waarin de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie' voorziet, als experimenteel kan worden beschouwd.
Wat de vorm betreft blijkt nergens uit het dispositief van het voorliggende ontwerp, noch uit het dossier dat aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State is overgezonden het experimenteel karakter van het ontwerp (4). Integendeel, de voorgestelde regeling is bijzonder complex, en voorziet onder meer in de oprichting van een comité in elke betrokken « inrichtende macht » (artikel 4) en in een vrij lange procedure voor de selectie van de kandidaten aan wie de overeenkomst wordt toegewezen (artikelen 8 tot 10).
Ze is dus duidelijk bedoeld om te blijven duren. Bovendien wordt nergens in regels voor de evaluatie van een experiment voorzien.
Daaruit volgt dat artikel 56, § 2, 1°, van de voornoemde wet niet de rechtsgrond kan vormen van het voorliggende ontwerp.
7. Het besluit is dan ook dat er geen rechtsgrond voorhanden is voor het ontwerp.
De kamer was samengesteld uit :
de heer Y. Kreins, kamervoorzitter.
Mevr. M. Baguet en de heer J. Vanhaeverbeek, staatsraden.
de heer Chr.Behrendt, assessor van de afdeling Wetgeving.
Mevr. B. Vigneron, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de Heer X. Delgrange, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van Heer Y. Kreins.
De griffier,
B. Vigneron.
De voorzitter,
Y. Kreins.
_______
Nota's
(1) Parl.St. Kamer 2000-01, nr. 50 1322/1, 36.
(2) Zie in die zin inzonderheid advies 30.757/1 van 10 oktober 2000 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 22 mei 2001 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder een tussenkomst van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering mag worden verleend in tijdelijke en experimentele projecten met betrekking tot zorgverlening, gecoördineerd door huisartsen'; advies 37.726/1 van 28 oktober 2004 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 7 april 2005 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder een tussenkomst van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering mag worden verleend in tijdelijke en experimentele projecten in verband met acute pijn bij kinderen'.
(3) Zie in die zin advies 47.207/VR, op 22 oktober 2009 verstrekt over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 19 januari 2010 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 december 2006 betreffende de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging voor projecten inzake palliatieve dagverzorging'; advies 49.933/2/V van 27 juli 2011 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 16 september 2011 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 december 2006 betreffende de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging voor projecten inzake palliatieve dagverzorging'.
(4) Zie in die zin advies 31.490/1 van 10 april 2001 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 4 mei 2001 betreffende de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging in het kader van een preventiecampagne tegen hepatitis B voor het jaar 2001'; advies 47.749/2 tot 47.752/2 van 17 februari 2010.


7 MAART 2013. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder een tegemoetkoming van de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen mag worden verleend voor het verstrekken van medisch advies naar aanleiding van een individueel verzoek voor een zelfgekozen levenseinde

ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, artikel 56, § 2, 1°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 augustus 2002;
Gelet op het advies van de Commissie voor Begrotingscontrole, gegeven op 22 juni 2011;
Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering van 18 juli 2011;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 31 augustus 2011;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 18 juni 2012;
Gelet op advies nr. 51.599/2/V van de Raad van State, gegeven op 23 juli 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit worden de volgende definities in aanmerking genomen :
1° « behandelende arts » : de door de patiënt aangeduide arts die instaat voor zijn therapie en verzorging of de arts die op verzoek van de patiënt persoonlijk betrokken is bij een individuele beslissing levenseinde;
2° « geraadpleegde arts » : de onafhankelijke arts die op vraag van de behandelende arts advies geeft zoals hierna onder 3° gedefinieerd;
3° « advies » : raadpleging verleend door een arts, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, 3°, en § 3, 1°, en artikel 4, § 2, 1°, van de wet betreffende de euthanasie van 28 mei 2002, naar aanleiding van een individueel verzoek voor een zelf gekozen levenseinde;
4° « inrichtende macht » : organisatie die haar activiteiten ontplooit over het gehele grondgebied van het Rijk, en wordt gevormd door één of meerdere verenigingen zonder winstoogmerk die partij is bij de overeenkomst bedoeld in dit besluit, dewelke in het kader van hun maatschappelijk doel ijveren voor een menswaardig levenseinde met absoluut respect voor de individuele wil van de ongeneeslijk zieke patiënt, en daarbij zonder verbetenheid medische beslissingen rond een menswaardig levenseinde in beschouwing nemen.
HOOFDSTUK 2. - Inleiding
Art. 2. Onder de in dit besluit vermelde voorwaarden kan het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, hierna het Verzekeringscomité genoemd, een overeenkomst afsluiten na toepassing van de procedure bedoeld in artikel 8. In deze overeenkomst worden de nadere regels bepaald waaronder, in toepassing van artikel 56, § 2, 1°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, kan worden voorzien in een financiële tussenkomst ten behoeve van die inrichtende macht, teneinde de door de behandelende artsen aangevraagde adviezen bedoeld door dit besluit te vergoeden.
HOOFDSTUK 3.- De inrichtende macht
Art. 3. De inrichtende macht verbindt er zich in het kader van de overeenkomst toe om de hierna omschreven opdrachten te vervullen :
1° de inrichtende macht houdt een up-to-date bijgewerkte lijst bij van geraadpleegde artsen waarop behandelende artsen via de inrichtende macht een beroep kunnen doen. Deze lijst wordt permanent bijgewerkt op basis van de gegevens bedoeld in artikel 4, § 4. Deze lijst wordt ter beschikking gesteld van het RIZIV;
2° de inrichtende macht sluit een individueel contract af met elke geraadpleegde arts die daartoe geschikt werd bevonden na de beoordeling bedoeld in artikel 4, § 2, 1° ;
3° de inrichtende macht evalueert de uitvoering van de individuele contracten die zij afsluit met geraadpleegde artsen en dient weloverwogen de aanvragen in bedoeld in artikel 4, § 2, 2° ;
4° de inrichtende macht rapporteert overeenkomstig de bepalingen van artikel 20;
5° de inrichtende macht staat in voor de uitbetaling van de honoraria bedoeld in artikel 11;
6° de inrichtende macht houdt een register bij waarin alle aanvragen om advies bedoeld in artikel 6 worden geregistreerd;
7° de inrichtende macht bewerkstelligt het contact bedoeld in artikel 6, tweede lid;
8° de inrichtende macht beschikt over een eigen secretariaat om alle werkzaamheden in het kader van de overeenkomst te centraliseren en te ondersteunen.
Art. 4. § 1. Bij de inrichtende macht wordt een comité ingesteld.
Dit comité telt twaalf leden die allen de hoedanigheid van arts hebben. De verschillende levensbeschouwelijke opvattingen inzake menswaardig levenseinde worden op evenwichtige wijze vertegenwoordigd en vertolkt in het comité. Zes leden worden aangeduid door de inrichtende macht. Drie leden worden aangeduid door de koepelorganisaties van de federaties voor palliatieve zorg : één lid voor de koepelorganisatie actief respectievelijk in het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Drie leden worden aangeduid door de representatieve artsenorganisaties. Deze aanduiding is evenredig met hun vertegenwoordiging binnen de organen van RIZIV.
Het comité stelt een huishoudelijk reglement op dat ter goedkeuring aan het Verzekeringscomité wordt voorgelegd.
§ 2. Dit comité is belast met :
1° de ontvangst en de beoordeling van de individuele aanvragen van artsen tot inschrijving op de lijst bedoeld in artikel 3, 1°. De aanvraag houdende verzoek tot inschrijving wordt schriftelijk ingediend en is gemotiveerd;
2° de ontvangst en de beoordeling van de aanvragen van de inrichtende macht om een arts van de lijst bedoeld in artikel 3, 1°, te schrappen in het geval deze inrichtende macht oordeelt dat de bepalingen van het individueel contract niet worden nageleefd. De aanvraag houdende verzoek tot schrapping wordt schriftelijk ingediend en is gemotiveerd;
3° het comité ontvangt en registreert de individuele aanvragen van artsen om uitschrijving van de lijst bedoeld in artikel 3, 1°.
§ 3. De aanvragen bedoeld in paragraaf 2, 1° en 2°, worden beoordeeld in toepassing van de voorwaarden en procedures vastgesteld in het huishoudelijk reglement van het comité.
§ 4. Het comité stelt de inrichtende macht onmiddellijk in kennis van alle gegevens die een aanpassing van de lijst bedoeld in artikel 3, 1°, teweeg brengen.
Art. 5. Informatie met betrekking tot de inrichtende macht wordt gepubliceerd op de website van het RIZIV.
HOOFDSTUK 4. - De aanvraag van adviezen
Art. 6. De in dit besluit bedoelde adviezen ten behoeve van individuele patiënten worden door de behandelende arts rechtstreeks aangevraagd bij de inrichtende macht. De behandelende arts pleegt daarover voorafgaand overleg met zijn patiënt. Ter gelegenheid van zijn aanvraag deelt de behandelende arts, naast alle nuttige identificatiegegevens van de betrokken patiënt, mee of er eerder reeds gelijkaardige adviezen werden aangevraagd.
Teneinde het gevraagde advies te verlenen bewerkstelligt de inrichtende macht het contact tussen de behandelende arts en een geraadpleegde arts. De behandelende arts draagt er zorg voor dat het medisch dossier van de betrokken patiënt, hetwelke alle nuttige gegevens bevat welke relevant zijn in functie van het te verlenen advies, ter beschikking wordt gesteld van de geraadpleegde arts.
HOOFDSTUK 5. - De geraadpleegde artsen
Art. 7. De geraadpleegde arts geeft het gevraagde advies binnen een redelijke termijn, waarbij hij rekening houdt met de ernst van de algemene toestand van de patiënt en de graad van hoogdringendheid zoals die hem ter gelegenheid van de aanvraag voor advies werden meegedeeld. Hij vergewist zich bij het begin van zijn werkzaamheden dat de patiënt voldoende geïnformeerd is over de draagwijdte en het doel van zijn tussenkomst en verduidelijkt aan de patiënt in voorkomend geval verder zijn opdracht. Hij deelt binnen de contractueel vastgelegde termijn het schriftelijk verslag met zijn bevindingen en aanbevelingen mee aan de behandelende arts.
Een volledig geanonimiseerd exemplaar van datzelfde verslag wordt door de geraadpleegde arts gewaarmerkt en meegedeeld aan de inrichtende macht, samen met een gestandaardiseerde set van data in functie van het opstellen van de in artikel 14, § 1, derde lid, bedoelde jaarlijkse beknopte activiteitverslagen en de in artikel 20 bedoelde rapportage door de inrichtende macht.
De inhoud en vorm van de gestandaardiseerde set van data worden bepaald door het Verzekeringscomité na overleg daarover met de inrichtende macht. De waarmerking van het volledig geanonimiseerd exemplaar van het verslag heeft de vorm van een verklaring op erewoord.
Het geanonimiseerd exemplaar van het verslag en de honorariumstaat gelden als aanvraag en als overtuigingsstuk voor de uitbetaling door de inrichtende macht van het honorarium aan de geraadpleegde arts.
Elke geraadpleegde arts die samenwerkt met de inrichtende macht is gehouden hem de informatie mee te delen die voor de rapportage bedoeld in artikel 20 dienstig is.
HOOFDSTUK 6. - Toewijzing van de overeenkomst
Art. 8. Het Verzekeringscomité gaat de ontvankelijkheid van de kandidaturen na met toepassing van volgende bepalingen :
1° de kandidaturen dienen op straffe van nietigheid te worden ingediend binnen een termijn van 90 kalenderdagen volgend op de publicatie van de oproep tot kandidatuur;
2° kandidaturen moeten per aangetekend schrijven worden gericht aan de leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV;
3° indien de kandidatuur wordt ingediend door verschillende verenigingen zonder winstoogmerk dienen deze hun onderlinge verhouding bij de kandidatuur toe te lichten;
4° bij de kandidatuur dient een een model van individueel contract zoals bedoeld in artikel 3, 2°, toegevoegd te worden.
Art. 9. Het Verzekeringscomité beoordeelt de kandidaturen en geeft voorkeur aan de kandidatuur met de grootste bewezen ervaring inzake het verstrekken van medisch advies rond een zelfgekozen levenseinde. Teneinde deze ervaring te beoordelen, zal er rekening worden gehouden met :
1° de objectief aantoonbare activiteiten die de kandidaat inrichtende macht reeds in het verleden heeft ontwikkeld;
2° de andere relevante activiteiten en initiatieven van de kandidaat inrichtende macht;
3° het aantal geraadpleegde artsen dat reeds samenwerkt met de kandidaat inrichtende macht alsook hun kwalificatie,
4° het aantal en de verscheidenheid van typologie van aanvragen met betrekking tot de individuele medische keuze voor een menswaardig levenseinde;
5° de aard, etiologie en symptomen van de pathologie voor dewelke de aanvraag gebeurt.
Art. 10. Het Verzekeringscomité kan zich laten bijstaan door ééniederdie het daartoe nuttig acht.
HOOFDSTUK 7. - Vergoeding en honoraria
Art. 11. § 1. Per patiënt waarvoor een advies wordt verleend, wordt een bedrag van 160 euro toegekend als honorarium voor de geraadpleegde arts. Dit bedrag wordt door het RIZIV aan de inrichtende macht gestort en vervolgens doorgestort aan de geraadpleegde arts. Het betreft een honorarium dat alle kosten dekt, ook de verplaatsingskosten.Het is de inrichtende macht toegestaan om op dit honorarium een overhead in te houden van ten hoogste 10 euro als bijdrage voor kosten verbonden aan de werking van het secretariaat van de inrichtende macht.
§ 2. De begrotingsenveloppe voor vergoeding en honoraria wordt vastgesteld op een maximum van 192.200 euro per jaar.
§ 3. Overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 december 1997 tot bepaling van de toepassingsmodaliteiten voor de indexering van de prestaties in de regeling van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, wordt de waarde van het honorarium en overhead bedoeld in § 1 en de begrotingsenveloppe bedoelde in § 2 vanaf 1 januari van elk jaar aangepast aan de evolutie van de waarde van het in artikel 1 van dat koninklijk besluit bedoeld gezondheidsindexcijfer tussen 30 juni van het tweede jaar ervoor en 30 juni van het jaar ervoor.
HOOFDSTUK 8. - De bepalingen gemeenschappelijk aan de overeenkomst en de individuele contracten
Art. 12. § 1. De overeenkomst met de inrichtende macht en de individuele contracten met de geraadpleegde artsen bevatten een bepaling die benadrukt dat, onverminderd de bevoegdheid van de Orde der Geneesheren inzake toezicht op de naleving van de medische plichtenleer, het toezicht op de naleving van de bepalingen en voorwaarden van dit besluit en van de overeenkomst wordt waargenomen door de geneesheren-inspecteurs van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het RIZIV in het kader van hun wettelijke opdracht.
§ 2. Een model van de individuele contracten maakt integraal deel uit van de overeenkomst.
HOOFDSTUK 9. - Bepalingen eigen aan de overeenkomst
Art. 13. De uitvoering van de overeenkomst zal gebeuren met inachtneming van de bepalingen van de medische plichtenleer en onder strikte naleving van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. De vrije wil en keuze van de patiënt zal daarbij steeds gevrijwaard en geëerbiedigd worden.
Art. 14. § 1 In de overeenkomst wordt de financiële bijdrage van het RIZIV vastgelegd. Deze bijdrage is bestemd voor de ondersteuning van de werking van de inrichtende macht en voor het honoreren van de geraadpleegde artsen waar ze een individueel contract mee afgesloten heeft.
De financiële bijdrage van het RIZIV wordt afhankelijk gesteld van een bepaling in de overeenkomst die garandeert dat er aan de patiënten op generlei wijze bijkomende kosten, honoraria of toeslagen worden aangerekend in het kader van het verlenen van de adviezen bedoeld in dit besluit.
De overeenkomst bepaalt de modaliteiten voor het storten van voorschotten en voor de definitieve afrekening na het einde van het werkjaar op basis van de honorariumstaten en het jaarlijks neerleggen bij het Verzekeringscomité van een beknopt activiteitenverslag met financieel luik, uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarop het activiteitenverslag betrekking heeft.
§ 2. De overeenkomst bevat een bepaling die stelt dat het Verzekeringscomité kan beslissen tot het terugvorderen bij de inrichtende macht van de bedragen die niet conform de bepalingen en voorwaarden van dit besluit en van de overeenkomst werden aangewend.
Art. 15. Indien de inrichtende macht wordt gevormd door meerdere verenigingen zonder winstoogmerk dient de overeenkomst een bepaling te bevatten die stelt dat deze laatste in solidum gehouden zijn tot de uitvoering van de overeenkomst.
Art. 16. De in artikel 2 bedoelde overeenkomst wordt afgesloten voor vijf jaar.
Het Verzekeringscomité heeft de mogelijkheid de overeenkomst gebeurlijk te verlengen voor een periode van vijf jaar na evaluatie van het rapport dat in toepassing van artikel 20, § 3, wordt neergelegd uiterlijk 6 maanden voor de vervaldatum van de overeenkomst.
Art. 17. De overeenkomst bevat een bepaling die stelt dat, indien een van de partijen zijn verplichtingen die hij aangaat in het kader van de overeenkomst niet nakomt, de andere contractant zijn verplichtingen kan opschorten of de overeenkomst kan beëindigen. De opschorting of beëindiging van de overeenkomst wordt per aangetekend schrijven aan de andere partij ter kennis gebracht. De opschorting gaat in op postdatum van het aangetekend schrijven. Onverminderd de bepalingen van artikel 15 heeft de beëindiging uitwerking ten vroegste op de eerste dag van de vierde maand volgend op de postdatum van het aangetekend schrijven.
Art. 18. De overeenkomst wordt van rechtswege beëindigd bij ontbinding van de VZW of één van de VZW's die samen de inrichtende macht vormen.
HOOFDSTUK 10. - Bepalingen eigen aan de individuele contracten
Art. 19. Het in artikel 3, 2°, bedoeld contract preciseert het deontologisch en ethisch kader binnen dewelke het wordt afgesloten. Het contract vermeldt de beschikbaarheid van de geraadpleegde arts voor het uitvoeren van de adviezen, beschrijft de werkprocedures, bepaalt de termijnen binnen dewelke het verslag betreffende een advies wordt meegedeeld en herneemt tevens de voor de geraadpleegde arts relevante bepalingen en modaliteiten opgenomen in de overeenkomst.
Het individueel contract bevat een bepaling die stelt dat een uitschrijving van de lijst bedoeld in artikel 4, § 2, 2°, door de inrichtende macht het individueel contract met onmiddellijke ingang beëindigt.
HOOFDSTUK 11. - De rapportage
Art. 20. § 1. Onverminderd het overmaken van een jaarlijks beknopt activiteitenverslag aan de dienst geneeskundige verzorging van het RIZIV, wordt in de overeenkomst een bepaling opgenomen die het verder zetten van de overeenkomst afhankelijk stelt van een uitgebreide inhoudelijke rapportage op basis van een schriftelijk rapport. Dat rapport wordt meegedeeld aan de Wetgevende Kamers, Onze Ministers van Justitie, van Sociale Zaken en van Volksgezondheid en aan het Verzekeringscomité.
§ 2. Het in paragraaf 1 bedoeld rapport dient ten minste te handelen over :
1° de werking van de inrichtende macht, de activiteiten ontwikkeld in het kader van artikel 2 van dit besluit;
2° de andere activiteiten en initiatieven van de inrichtende macht;
3° het aantal geraadpleegde artsen dat samenwerkt met de inrichtende macht alsook hun kwalificatie;
4° het aantal aanvragen voor advies en types van individuele medische keuze voor een menswaardig levenseinde voor dewelke een aanvraag wordt gedaan;
5° de leeftijd en het geslacht van de patiënten voor wie een advies wordt aangevraagd;
6° de aard, etiologie en symptomen van de pathologie voor dewelke dat gebeurt;
in de mate dat de inrichtende macht over de informatie beschikt, de aard van beslissing tot levenseinde die volgt op het advies en de consequenties die daaraan verbonden zijn geworden.
Deze rapportage beschouwt de werkzaamheden binnen de inrichtende macht over meerdere jaren en dient ook een analyse te omvatten van de evolutie en de tendensen inzake beslissingen voor een zelf gekozen levenseinde tijdens die periode. De rapportage kan eveneens een luik met aanbevelingen omvatten ten behoeve van de organen van de verplichte verzekering, dit in functie van een verder optimaliseren van de behartiging van de problematiek inzake individuele medische keuzes voor een menswaardig levenseinde.
§ 3. Een eerste rapport wordt neergelegd tijdens het eerste trimester dat volgt na de eerste verjaardag van de overeenkomst.. Vervolgens wordt een dergelijk rapport neergelegd uiterlijk 6 maanden voor de vervaldatum van de periode van vijf jaar bedoeld in artikel 16.
HOOFDSTUK 12. - Slotbepalingen
Art. 21. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2012.
Art. 22. De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 maart 2013.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen,
Mevr. L. ONKELINX

2024.123

Online-infosessie: co-governance voor artsen in ziekenhuisbestuur (17/9 om 20u)

 

In het groter kader van de aan gang zijnde hervorming van de ziekenhuisfinanciering ligt ook het dossier van de co-governance van de artsen in het ziekenhuisbestuur op tafel.

Meer nog, het is zelfs ASGB/Kartel geweest die dit als eerste geïnitieerd heeft en dit op ons congres van maart 2023, zie ppt als bijlage bij dit bericht, waarna ook de andere ‘partijen’ er zijn over gaan nadenken. Op de ad hoc werkgroep inzake de ziekenhuishervorming o.l.v. Johan Kips dient dit de komende maanden gefinaliseerd te worden.

2024.123

Online-infosessie: co-governance voor artsen in ziekenhuisbestuur (17/9 om 20u)

 

In het groter kader van de aan gang zijnde hervorming van de ziekenhuisfinanciering ligt ook het dossier van de co-governance van de artsen in het ziekenhuisbestuur op tafel.

Meer nog, het is zelfs ASGB/Kartel geweest die dit als eerste geïnitieerd heeft en dit op ons congres van maart 2023, zie ppt als bijlage bij dit bericht, waarna ook de andere ‘partijen’ er zijn over gaan nadenken. Op de ad hoc werkgroep inzake de ziekenhuishervorming o.l.v. Johan Kips dient dit de komende maanden gefinaliseerd te worden.

2024.122

RIZIV-toelichting over gebruik nieuwe nomenclatuurnummers voor bezoek WZC

 

We hebben u al gemeld dat er sinds 1 juni 2024 een nieuwe regeling bestaat voor bezoeken door huisartsen in een WZC, zie https://asgb.be/node/28817.

Idem voor dergelijke bezoeken door bepaalde artsen-specialisten, zie https://asgb.be/node/28823.

Welnu, op de website van het RIZIV werd op 30 augustus jl. bijkomende toelichting over het gebruik van deze nieuwe nummers gepubliceerd. Klik hiervoor op de onderstaande link: